Algemeen

 

Agenda

 

Terugblik Wapenpas 2010

 

Eedele speysen

 

Gedicht van St.Joris

 

So syn wy gemaniert

 

Ter leeringhe ende vermaeck

 

Van boecxskens en wat dies meer sy

 

Van vechtkonst ende ridderlyckheit

 

Wie syn wy

 

Links

 

Herberg "Het Gelag van Isidorus"

 

Contact

 

Foto's VGSJ 2008

 

Voor informatie info@vgsj.nl

 

Veel plaatjes kunt u uitvergroten door er op te klikken

Lees verder

De novicen leerden voor het geloof, de regels voor het kloosterleven, veel psalmen, kerklatijn, schrijven, de beginselen van de grammatica en de berekening van het kerkelijke jaar. De externen (die beperkt werden toegelaten) kregen latijn, lezen, schrijven en zingen.

 

De zeven vrije kunsten

In de bovenbouw werden pas de zeven vrije kunsten onderwezen: Grammatica, rhetorica, dialectica, musica, arithmetica, geometica en astronomia. Daarmee werd een fundament gelegd voor verdere studie, die uiteindelijk moest leiden tot de hoogste sport op de ladder der wijsheid.

Helaas was dit alles niet weggelegd voor de eenvoudige ridderzoon. Die moest genoegen nemen met het leren van de zeven bekwaamheden: zwemmen, paardrijden, schieten, vechten, jagen, schaakspelen en het opzeggen van verzen. Daarvoor hoefde je als ridder immers niet persé te kunnen lezen en schrijven.

 

Veel slaag

Tegen het eind van de vijftiende eeuw onder invloed van het humanisme, begonnen de kerkelijke scholen concurrentie te krijgen van de burgerlijke, privé en Joodse scholen. De onderwijskwaliteit was in de steden relatief goed. In laatmiddeleeuwse basisscholen leerden jongens en meisjes gezamenlijk lezen, schrijven, zingen, godsdienst en latijn.

Op de latijnse school in Wenen van 1446 was de manier om latijn te onderwijzen streng vastgelegd. De leerlingen werden onderverdeeld in drie leeftijdsgroepen en moesten vanaf een bord eerst het elementaire ABC onder de knie krijgen. Aan de hand van bijbelverzen en gebeden moesten ze vervolgens leren lezen. De grammatica werd er met behulp van vraag- en antwoordverzen pas ingestampt bij de wat ouderen.

Vier keer per jaar, meestal aan begin van een nieuw jaargetijde, konden de leerlingen bevorderd worden naar een hogere klas.

Oudere scholieren, de zogenaamde scholaren, boden burgers vaak hun diensten aan als huisleraar tegen vrije kost- en inwoning. Ook namen deze scholaren tegen vergoeding nog al eens hun jongere schoolgenoten onder hun hoede, wat meestal weggegooid geld was, want de geboden onderwijskwaliteit bij deze jongelingen was doorgaans bedroevend slecht.